Graan malen.
De Oostmolen maalt nog steeds graan tot meel. Wat daar allemaal voor komt kijken, proberen we u hier uit te leggen.
- Er voldoende wind zijn om te kunnen malen, immers de molen moet de zware molenstenen ronddraaien.
- Er moet graan, het liefst spelt hebben aangekocht.
- De kap van de molen wordt aan de buitenzijde met een kruirad op de wind gekruid, zodat het gevlucht recht op de wind komt te staan (zwichten).
- Met haken wordt het kruiwerk vastgezet zodat de molen niet kan verlopen. Daarna worden de zeilen op de molen gezet.
Hierna kan de molen gaan draaien en worden de maalstenen in beweging gezet d.m.v. een groot aantal houten tandwielen en assen. De graanbak wordt gevuld met graan.
Door middel van houten tandwielen en assen worden de stenen in beweging gebracht.



Op de steenzolder bevinden zich de twee koppels molenstenen. De molen heeft een koppel blauwe stenen (de stenen het dichts bij de trap) en een koppel natuurstenen. De onderste steen van ieder koppel heet de ligger, de bovenste steen de loper. Uit de voorraadbak valt het graan op de schuddebak, die ervoor zorgt dat het graan gelijkmatig tussen de stenen valt.
De molenstenen moeten zo nu en dan gekapt worden om ze scherp te houden. Dit heet het zogenaamde “billen” van de molenstenen. De stenen wegen tussen de 1000 en 1400 kg. per stuk.
Ook staat op deze zolder een haverpletter. Deze werd vroeger gebruikt voor o.a. paardenhaver. Het graan wordt door deze pletter geplet, fijner gemaakt, zodat het beter verteerbaar is voor paarden en ander vee.
Aan de koningsspil zit een stuk lager de luitafel vast die samen met de luias met daaraan het luiwiel en het gaffelwiel het luiwerk (e) vormt. Hiermee worden de zakken met graan of meel op windkracht op en neer getakeld.
En zo gaat het meel naar de bakker om er brood en andere zaken van te bakken.